Elviskinderen en wetenschappelijk onderzoek

Sinds we het thema ‘Elviskinderen’ met een symposium en boek publiek hebben gemaakt krijgen we ook vaak de vraag naar het wetenschappelijk fundament onder onze uitgangspunten. Dit artikel wil daar een antwoord op geven. Ook al is er niet de intentie om volledig te zijn. We hebben ons voornamelijk gebaseerd op, en geput uit, een belangrijk artikel van Sarah Vollman (2014).

In de klinische literatuur staat centraal dat broers en zussen, na het overlijden van een broer of zus, met verschillende gevolgen te maken krijgen vanwege hun latere rol. Hun geboortevolgorde en status hebben een grote invloed op hun identiteitsvorming en sociale realiteit. Wanneer hun ouders worstelen met een onopgelost rouwproces, kunnen verstoringen in de hechting en in de vroege ouder-kindrelatie het gevolg zijn (Etchegoyen, 1997; Legg & Sherick, 1976; Reid, 1992; Wheeler, 2000). De hoop en verwachtingen die eerder aan het overleden kind waren toegekend, kunnen worden overgedragen op de volgende broer of zus, met mogelijk gevaarlijke gevolgen voor de identiteitsvorming van het volgende kind (Cain & Cain, 1964; Legg & Sherick, 1976). Vervangingsdynamiek kan een ontwikkelingsinterferentie veroorzaken, die een negatief effect heeft op een volgend kind door eisen te stellen die de copingcapaciteiten van hun onvolwassen ego te boven gaan (Legg & Sherick, 1976). Latere broers en zussen kunnen gevoelig zijn voor schuldgevoelens bij de overlevende (Anisfeld & Richards, 2000; Etchegoyen, 1997) en er kan transgenerationele overdracht van verdriet en traumatisch verlies plaatsvinden (Leon, 1986; Schwab, 2009). De identiteitskenmerken en levenskeuzes van een volgend kind kunnen worden beïnvloed door hun rol als opvolger; ze lijken neigen naar een rol als mantelzorger (Leon, 1986; O’Leary et al., 2006; Schwab, 2009) en hebben de neiging tot morbide preoccupaties (Cain & Cain, 1964). Net als andere groepen nabestaanden kunnen daaropvolgende kinderen op zoek gaan naar betekenis terwijl ze proberen het verlies te verwerken (Neimeyer, Prigerson & Davies, 2002).

Breed onderzoek van Vollman (2014) zelf geeft duidelijk aan dat ‘Elviskinderen’ vatbaar zijn voor schuldgevoelens over de overlevende, verdriet om hun verloren broer of zus en rechteloos verdriet. Ze zijn geneigd om zorgverleners te worden, zowel op professioneel vlak als in hun gezinsrollen. Velen van hen zoeken, net als andere groepen nabestaanden, naar betekenis en begrip voor het verlies, en hebben behoefte aan duidelijkheid en informatie over hun overleden broer of zus. Hun families zijn getransformeerd door de dood van hun broer of zus, en ze hebben een opvoedingsstijl ervaren die door het verlies is veranderd. Velen van hen koesteren fantasieën over hun overleden broer of zus, en een verlangen om hun broer of zus op de een of andere manier vooruit te helpen. Er lijkt een vorm van vervangingsdynamiek aanwezig te zijn, van minimaal tot ernstig, voor alle ‘Elviskinderen’. De vervangingsrollen variëren, zowel van kinderen die als ‘geschenkkinderen’ worden gezien als van kinderen die als ontoereikende vervangers worden gezien. De identiteitsvorming van ‘Elviskinderen’ wordt aanzienlijk beïnvloed door hun rol als vervanger of als volgend kind, met mogelijk negatieve gevolgen. Voor begeleiders is het de taak om alert te zijn op tekenen en risico’s van de dynamiek van vervangende kinderen en om bewust te zijn van de kwetsbaarheden van ‘Elviskinderen’ en hun families. De begeleidingsdoelen kunnen zowel preventief als herstellend zijn, werkende met rouwende ouders die een kind verwachten en de daaropvolgende kinderen en rouwende gezinnen. Vanwege de vaak over het hoofd geziene status van het verlies van volgende kinderen, is het van cruciaal belang voor ons om de geschiedenis van het verlies van onze cliënten bloot te leggen, om transgenerationele overdrachten van verlies en trauma en vervangingsdynamieken te identificeren die misschien onverwerkt of verborgen zijn.

In Nederland is ons nog geen echt onderzoek bekend. Mocht dat er wel zijn dan willen we dat natuurlijk graag weten. Wel is duidelijk dat onderzoek aanstaande is, in de vorm van theses bij Masters studies. Een goede stap ter verdere fundering van aandacht voor Elviskinderen en hun gezin.

Literatuur
Anisfeld, L., & Richards, A. D. (2000). The replacement child: Variations on a theme in history and psychoanalysis. Psychoanalytic Study of the Child, 55, 301-318.
Cain, A. C., & Cain, B. I. (1964). On replacing a child. Journal of the American Academy of Child Psychiatry, 3, 433-456.
Etchegoyen, A. (1997). Inhibition of mourning and the replacement child syndrome. In J. Raphael-Leff & R. J. Perelberg (Eds.), Female experience: Three generations of British women psychoanalysts on work with women (pp. 195-251). London, UK: Routledge.
Leon, I. G. (1986). Intrapsychic and family dynamics in perinatal sibling loss. Infant Mental Health Journal, 7(3), 200-213.
Legg, C., & Sherick, I. (1976).The replacement child—A developmental tragedy: Some preliminary comments. Child Psychiatry and Human Development, 7(2),
Neimeyer, R. A., Prigerson, H. G., & Davies, B. (2002). Mourning and meaning. American Behavioral Scientist, 46(2), 235-251.
O’Leary, J. M., Gaziano, C., & Thorwick, C. (2006). Born after loss: The invisible child in adulthood. Journal of Prenatal and Perinatal Psychology and Health, 21(1), 3-23.
Reid, M. (1992). Joshua—Life after death. The replacement child. Journal of Child Psychotherapy,18(2), 109-138.
Reid, M. (2003). Clinical research: The inner world of the mother and her new baby- Born in the shadow of death. Journal of Child Psychotherapy, 29(2), 207-226.
Schwab, G. (2009). Replacement children: The transgenerational transmission of traumatic loss. American Imago, 66(3), 277-310.
Schwab, R. (1997). Parental mourning and children’s behavior. Journal of Counseling and Development, 75(4), 258-265.
Vollmann, S.R., A legacy of loss: stories of replacement dynamics and the subsequent child. Omega, Vol. 69(3) 219-247, 2014.
Wheeler, S. R. (2000). A loss of innocence and a gain in vulnerability: Subsequent pregnancy after a loss. Illness, Crisis and Loss, 8(3), 310-326.